1.

Alles wat in de hemelen en op aarde is,verheerlijkt Allah; en Hij is de Almachtige, de Alwijze.

2.

Hij is het Die de ongelovigen onder de mensenvan het Boek, uit hun huizen zette bij de eerste verbanning. Gijdacht niet dat zij zouden weggaan en zij dachten dat hun vestingenhen zouden beschermen tegen Allah. Maar Allah kwam tot hen, vanwaarzij Hem niet verwachtten, en wierp schrik in hun hart, zodat zij hunhuizen met hun eigen handen en met die van de gelovigen vernielden.Trekt er daarom een lering uit, o gij die ogen hebt.

3.

En indien Allah hun geen verbanningvoorgeschreven had, zou Hij hen zeker in deze wereld (nog zwaarder)hebben bestraft. En voor hen is in het Hiernamaals de straf van hetVuur.

4.

Dat is omdat zij Allah en Zijn boodschappertegenwerkten – en hij die Allah tegenwerkt – waarlijk, Allah isstreng in het straffen.

5.

Welke palmbomen gij ook hebt nedergehouwen ofop hun wortels hebt laten staan, het was met Allah’s toelating,opdat Hij de overtreders mocht vernederen.

6.

Hetgeen Allah van hen als buit aan, Zijnboodschapper heeft gegeven daarvoor spoordet gij noch paard nochkamelen aan; maar Allah geeft macht aan Zijn boodschappers over wieHij wil. En Allah heeft macht over alle dingen.

7.

Wat Allah aan Zijn boodschapper heeft gegevenals buit van het volk van de stadsgebieden, is voor Allah en Zijnboodschapper en voor de naaste familieleden en de wezen en de armenen de reiziger, opdat het niet alleen in omloop moge zijn tussen derijken onder u. En wat de boodschapper u ook moge geven, neemt heten wat Hij u ook verbiedt, onthoudt u daarvan. En vreest Allah,zeker, Allah is streng in het straffen.

8.

Een deel behoort aan de arme vluchtelingendie van hun huizen en hun eigendommen zijn verdreven, terwijl zij degenade van Allah en Zijn welbehagen zochten en Allah en Zijnboodschapper hielpen; dit zijn de waarachtigen.

9.

En degenen die zich in de stad hebbengehuisvest en(anderen) veergingen in het geloof, hebben diegenenlief, die tot hen de toevlucht nemen, en gevoelen geen behoefte inhun hart aan hetgeen hun gegeven wordt, zij geven anderen devoorkeur boven zichzelf, al verkeren zij zelf in armoede. En wievoor zijn eigen vrekkigheid wordt behoed, hij is voorzeker geslaagd.

10.

En degenen die na hen kwamen, zeggen: “OnzeHeer, vergeef ons en onze broeders, die ons voorafgingen in hetgeloof, en laat geen wrok in ons hart blijven tegen de gelovigen.Onze Heer! Gij zijt inderdaad Liefderijk, Genadevol.”

11.

Hebt gij de huichelaars gezien? Zij zeggentegen hun ongelovige broeders onder de mensen van het Boek: “Indiengij verdreven wordt, zullen wij zeker met u medegaan, en wij zullennooit iemand ten (nadele van) uw zaak gehoorzamen en als gij wordtaangevallen zullen wij u beslist helpen.” Maar Allah is getuige datzij leugenaars zijn.

12.

Als zij (de ongelovigen) verbannen zoudenworden, zouden (de huichelaars) nooit met hen medegaan en als zijaangevallen zouden worden, zouden zij hen nooit helpen. En indienzij hielpen zouden zij zeker op de vlucht slaan en dan zullen zijniet geholpen worden.

13.

Voorzeker zij hebben meer angst in hun hartvoor u (Moslims) dan voor Allah. Dat is omdat zij een volk zijn datniet begrijpt.

14.

Zij zullen u niet bestrijden zelfs allentezamen, tenzij in versterkte steden of achter muren, ofschoon zijonderling grote dapperheid tonen. Gij denkt dat zij eensgezind zijnmaar hun harten zijn verdeeld. Dat is omdat zij een volk zijn datniet begrijpt.

15.

Evenals voor degenen die kort veer hen hetkwade gevolg hunner daden ondergingen, is er voor hen een pijnlijkestraf.

16.

Evenals Satan, wanneer hij tegen de menszegt: “Verwerp (de waarheid)”; maar wanneer deze haar verwerpt zegthij: “Ik heb niets met u uitstaande, voorzeker, ik vrees Allah, deHeer der Werelden.”

17.

Daarom zal het einde van beiden wezen, datzij samen in het Vuur zullen vertoeven; dit is het loon deronrechtvaardigen.

18.

O gij die gelooft, vreest Allah; en laatiedere ziel acht geven op hetgeen zij voor morgen voorbereidt. Envreest Allah, voorzeker Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet.

19.

En weest niet als degenen die Allah vergaten,zodat Hij hun hun eigen ziel heeft doen vergeten. Zij zijn deovertreders.

20.

De bewoners van het Vuur en de bewoners vanhet paradijs zijn niet gelijk: de bewoners van het paradijs zullenslagen.

21.

Indien Wij deze Koran op een berg hadden doenneerkomen, dan hadt gij de berg zich zien vernederen en splijten uitvrees voor Allah. Deze gelijkenissen zetten Wij aan de mensen vooropdat zij er over nadenken.

22.

Hij is Allah, naast Wie er geen God is, deKenner van het onzienlijke en het zienlijke, Hij is de Barmhartige,de Genadevolle.

23.

Hij is Allah, naast Wie er geen God is, deKoning, de Heilige, de Brenger van Vrede, de Schenker vanVeiligheid, de Beschermer, de Machtige, de Krachtige, Bezitter vanGrootheid. Verheven is Allah boven hetgeen zij met Hemvereenzelvigen.

24.

Hij is Allah, de Schepper, de Maker, deVormer. Hij heeft de schoonste namen. Alles wat in de hemelen en opaarde is verheerlijkt Hem en Hij is de Almachtige, de Alwijze.