27. De Mieren (An-Naml)

1.

Taa Sien. Dit zijn de verzen van de Koran,het duidelijke Boek.

2.

Een richtsnoer en goed nieuws voor degelovigen.

3.

Die het gebed houden en de Zakaat betalen, eneen vast geloof hebben in het Hiernamaals.

4.

Voorzeker, die niet in het Hiernamaalsgeloven, hun daden hebben Wij voor hen schoonschijnend gemaakt,daarom lopen zij blindelings rond.

5.

Zij zullen zeker een zware straf krijgen enzij zullen in het Hiernamaals de grootste verliezers zijn.

6.

Voorwaar, aan u wordt de Koran overgedragendoor de Alwijze, de Alwetende.

7.

Gedenk toen Mozes tot zijn familieledenzeide: “Ik zie een vuur. Ik zal u daarvan enig bericht brengen of ikbreng wat vuur mee opdat gij u moogt verwarmen.”

8.

En toen hij er bij kwam, riep een stem hemtoe: “Gezegend is hij, die in het vuur is en gezegend is hij die erdichtbij is, glorie zij Allah, de Heer der Werelden!

9.

O Mozes, Ik ben Allah, de Machtige, deAlwijze.

10.

Werp uw staf neder.” Maar toen hij de stafzich als een slang zag bewegen, wendde hij zich af en wilde zichniet omkeren. (En Allah zeide) “O Mozes, vrees niet, voorwqwaar bijMij vrezen de boodschappers niet.”

11.

Noch degene die kwaad doet en daarna hetkwade door goed vereffent; want waarlijk, Ik ben danVergevensgezind, Genadevol.

12.

En stop uw hand in uw boezem, zij zal zonderenige schade wit te voorschijn komen. Dit behoort tot de negentekenen voor Pharao en zijn volk; want zij zijn een opstandig volk.”

13.

Maar toen Onze verlichtende tekenen tot henkwamen, zeiden zij: “Dit is openbare tovenarij.”

14.

En zij verwierpen deze onrechtvaardig enaanmatigend terwijl hun zielen er van overtuigd waren. Ziet, hoekwaad het einde was van de onruststokers.

15.

En Wij gaven kennis aan David en Salomo, enzij zeiden: “Alle eer behoort aan Allah, Die ons boven vele van Zijngelovige dienaren heeft verheven.”

16.

En Salomo volgde David op en hij zeide: “Ogij mensen, ons is de taal der vogelen onderwezen, en ons werd allesgeschonken. Dit is inderdaad Gods openbare gunst.”

17.

Er waren legers voor Salomo verzameld vandjinn, mensen en vogelen en zij werden in slagorde opgesteld.

18.

Toen zij tot het dal van de mieren kwamen,zei een mier: “O gij mieren, gaat uw woningen binnen opdat Salomo enzijn scharen u niet verpletteren zonder dit te bemerken.”

19.

Daarop glimlachte hij, zich verbazend overhaar woorden en hij zeide: “Mijn Heer, doe mij dankbaar zijn voor Uwgunst, die Gij mij en mijn ouders hebt bewezen en laat mij het goededoen dat U behaagt en laat mij door Uw barmhartigheid tot Uwrechtvaardige dienaren behoren.”

20.

En hij overzag de vogelen, en zeide: “Hoe kanhet zijn dat ik de hop niet zie? Is hij onder de afwezigen?

21.

Ik zal hem zeker streng straffen of ik zalhem doden, als hij mij geen duidelijke uitleg geeft.”

22.

En hij duurde niet lang, totdat deze kwam enzeide: “Ik heb datgene gezien wat gij niet weet; en ik heb over Sababetrouwbare inlichtingen meegebracht.

23.

Ik vond een vrouw, die daar regeerde en haaris alles gegeven en zij heeft een machtige troon.

24.

Ik vond, dat zij en haar volk de zon aanbadenin plaats van Allah en Satan heeft hun werken voor schoonschijnendgemaakt en heeft hun de weg versperd, zodat zij geen rechte leidingvolgen;

25.

Zij aanbidden Allah niet, Die hetgeen in dehemelen en op aarde verborgen is aan het licht brengt en Die weetwat gij verbergt en wat gij toont.”

26.

Allah! Er is geen God naast Hem, de Heer vande Grote Troon.

27.

Salomo zeide: “Wij zullen zien of gij dewaarheid hebt gesproken of dat gij tot de leugenaars behoort.

28.

Ga met deze mijn brief en leg hem voor henneder, trek u dan van hen terug, en zie welk antwoord zijterugzenden.”

29.

Zij (de Koningin) zeide: “Gij, leiders, er isaan mij een nobele brief afgeleverd.

30.

Hij is van Salomo en luidt: “In naam vanAllah, de Barmhartige, de Genadevolle.

31.

Weest niet laatdunkend tegenover mij maarkomt tot mij in onderworpenheid.”

32.

Zij zeide: “Gij leiders, geeft mij raad in dezaak die voor mij ligt, ik beslis niets totdat gij er mee instemt.”

33.

Zij antwoordden: “Wij hebben de macht en wijbezitten een grote dapperheid in de oorlog, maar de zaak is in uwhanden; overdenk daarom wat gij zult bevelen.”

34.

Zij zeide: “Voorzeker, koningen verwoesteneen stad als zij er (met geweld) binnen trekken en maken de hoogstenvan het volk tot de laagsten. Zo handelen dezen (zeker ook met ons).

35.

Maar ik ga hun geschenken sturen en afwachtenwaarmede de afgevaardigden terugkeren.”

36.

Toen de gezant (der koningin) tot Salomokwam, zeide deze: “Schenkt gij mij rijkdommen? Maar datgene watAllah mij geschonken heeft is beter dan wat Hij u heeft gegeven.Neen, gij verheft u op uw gaven.

37.

Gaat tot hen terug, want wij zullen zeker tothen komen met scharen waartegen zij geen macht zullen hebben, wijzullen hen met ontering daaruit (de stad) verdrijven en zij zullenvernederd worden.”

38.

Hij (Salomo) zeide: “O edelen, welke onder uzal mij een passende troon voor haar brengen voordat zij onderdanigtot mij komt?”

39.

Een dappere van de djinn zeide: “Ik zal dezetot u brengen voordat gij van uw kamp opstaat en zeker heb ik daarmacht over en ik ben betrouwbaar.”

40.

Iemand, die kennis van het geschrift hadzeide: “Ik zal hem tot u brengen v��r uw bode terugkeert,” en toenSalomo de troon naast zich zag geplaatst, zeide hij: “Dit is bij degratie van mijn Heer, opdat Hij mij moge beproeven of ik dankbaar ofondankbaar ben. En wie dankbaar is, is dankbaar voor het welzijn vanzijn eigen ziel, maar wie ondankbaar is, waarlijk mijn Heer isZichzelf-genoeg, Ge�erd.”

41.

En hij (Salomo) zeide: “Zorgt dat haar eigentroon haar tegenstaat. Wij zullen zien of zij de rechte weg volgt ofdat zij behoort tot degenen die van de rechte weg worden afgeleid.”

42.

En toen zij kwam, werd haar gevraagd: “Is uwtroon als deze?” Zij antwoordde: “Hij is als het ware dezelfde.” Enons is voordien kennis gegeven en wij zijn reeds onderdaniggeworden.”

43.

Hij (Salomo) weerhield haar van het aanbiddenvan hetgeen zij in plaats van Allah aanbad; want zij behoorde toteen ongelovig volk.

44.

Er werd tot haar gezegd “Ga het paleisbinnen.” En toen zij het zag, dacht zij dat het een massa water was,en zij raakte in verwarring. Hij zeide: “Het is een paleis datgeplaveid is met glas.” Zij zeide: “Mijn Heer, ik heb mijn zielinderdaad onrecht aangedaan; en ik onderwerp mij met Salomo aanAllah, de Heer der Werelden.”

45.

En Wij zonden zeker tot de Samoed hun broederSalih, die zeide: “Aanbidt Allah.” Maar ziet, zij werden in tweepartijen gesplitst die met elkander twistten.

46.

Hij zeide: “O mijn volk, waarom wenst gij hetkwade te verhaasten boven het goede? Waarom vraagt gij geenvergiffenis aan Allah, opdat u barmhartigheid betoond moge worden?”

47.

Zij antwoordden: “Wij voorzien kwaad wegens uen degenen die met u zijn.” Hij zeide: “Uw kwade verwachting is bijAllah. Neen, gij zijt een volk dat beproefd wordt.”

48.

En er waren negen personen in de stad dieonrust in het land stichtten en zich niet wilden verbeteren,

49.

Zij zeiden: “Zweert tot elkander bij Allah,dat wij zeker Salih en zijn familie in de nacht zullen aanvallen endaarna zullen wij tot zijn bloedverwanten zeggen: “Wij waren geengetuigen van de vernietiging van zijn familie en wij spreken zekerde waarheid.”

50.

En zij smeedden een plan, en Wij maakten ookeen plan (tegen hen) maar zij bemerkten het niet.

51.

Ziet dan hoe het einde van hun plan was; Wijvernietigden hen en hun volk, allen tezamen.

52.

En dit zijn hun ingestorte huizen omdat zijonrechtvaardig waren. Daarin is voorwaar een teken voor een volk,dat begrijpt.

53.

En Wij redden hen die geloofden en godvrezendwaren.

54.

En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: “Begaatgij onzedelijkheid tegen beter weten in?

55.

Nadert gij wellustig de mannen in plaats vande vrouwen? Neen, gij zijt een onwetend volk.”

56.

Maar het antwoord van zijn volk was nietsanders dan dat zij zeiden: “Verdrijft Lot’s familie uit uw stad wantzij zijn mensen, die zich rein willen houden.”

57.

Daarom redden Wij hem en zijn familie behalvezijn vrouw; Wij deden haar tot de achterblijvenden behoren.

58.

En Wij deden een regen over hen komen, envreselijk was de regen voor de gewaarschuwden.

59.

Zeg: “Alle lof behoort aan Allah en vrede zijmet Zijn uitverkoren dienaren. Is Allah beter of wat zij met Hemvereenzelvigen?

60.

Hij Die de hemelen en de aarde schiep enwater uit de hemelen nederzendt waarmee Hij prachtige tuinen doetgroeien? Gij zoudt hun bomen niet kunnen doen groeien. Is er een Godnaast Allah? Neen, zij zijn een volk dat het spoor bijster is.

61.

Hij Die de aarde tot een rustplaats maakte,er rivieren in plaatste en er hechte bergen op zette en een damtussen de beide zee�n? Is er een God naast Allah? Neen, de meestenhunner (willen) het niet weten.

62.

Hij Die de wanhopige verhoort als deze Hemaanroept, en het kwade wegneemt en u opvolgers op aarde maakt? Is ereen God naast Allah? Hoe weinig lering trekt gij er uit!

63.

Hij, Die u leidt in het duister van het landen van de zee, en Die u winden zendt als boodschappers van blijdetijdingen (regen) door Zijn barmhartigheid? Is er een God naastAllah? Verheven is Allah boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.

64.

Hij Die de schepping voortbrengt en dat danherhaalt, en u (voedsel) voorziet uit de hemel en de aarde? Is ereen God naast Allah?” Zeg: “Geeft uw bewijs hiervoor als gijwaarachtig zijt.”

65.

Zeg: “Niemand in de hemelen en op aarde kenthet onzienlijke, behalve Allah; en zij weten niet wanneer zij zullenworden opgewekt.

66.

Neen, hun kennis heeft geheel gefaaldbetreffende het Hiernamaals, neen, zij twijfelen er aan, neen, zijzijn er blind voor.”

67.

En de ongelovigen zeggen: “Zullen wij wanneerwij en onze vaderen tot stof zijn geworden inderdaad wordenopgewekt?

68.

Er was ons voorheen reeds mede gedreigd, -ons en onze voorvaderen; dit zijn niets dan fabelen der ouden!”

69.

Zeg tot hen: “Reist op aarde en ziet hoe heteinde der zondaren was.”

70.

En treur niet om hen, noch wees bezorgd voorhun samenzwering.

71.

En zij zullen zeggen: “Wanneer zal dezebedreiging worden vervuld als gij de waarheid spreekt?”

72.

Zeg: “Het kan zijn, dat een gedeelte van destraf die gij wildet verhaasten, reeds dicht bij u is gekomen.”

73.

En waarlijk, uw Heer is goedertieren voor demensen maar de meesten hunner zijn ondankbaar.

74.

En zeker uw Heer weet alles wat hun hartverbergt en wat het openbaart.

75.

En er is niets in de hemelen of op aardeverborgen, of het staat in een duidelijk boek opgeschreven.

76.

Waarlijk deze Koran legt aan de kinderen vanIsra�l veel uit van hetgeen waaromtrent zij verschillen.

77.

En voorwaar, het is richtsnoer enbarmhartigheid voor de gelovigen.

78.

En voorwaar uw Heer zal over hen beslissendoor Zijn gebod en Hij is de Almachtige, de Alwetende.

79.

Stel dan uw vertrouwen in Allah; voorzekergij bezit de duidelijke Waarheid.

80.

Waarlijk, gij kunt de doden, noch de doven deoproep doen horen als Zij zich verwijderen.

81.

Noch kunt gij de blindeen van hun dwalingafleiden. Gij kunt alleen hen doen horen die in Onze tekenen willengeloven en zich onderwerpen.

82.

En wanneer het Woord voor hun bewaarheidwordt, zullen Wij een dier uit de aarde te voorschijn brengen dathen zal verwonden, omdat de mensen niet in Onze tekenen geloven.

83.

En op de Dag waarop Wij van elk volk degenenzullen verzamelen die Onze tekenen loochenden, zullen zij in groepenworden bijeengehouden,

84.

Wanneer zij komen, zal Hij zeggen: “Hebt gijOnze tekenen geloochend voordat gij deze trachttet te begrijpen ofwat deedt gij?”

85.

En het oordeel zal op hen vallen wegens hunongerechtigheid en zij zullen niet kunnen spreken.

86.

Hebben zij niet gezien dat Wij de nachthebben ingesteld opdat zij er in mogen rusten, en de dag om licht tegeven. Daarin zijn voorwaar tekenen voor een volk dat gelooft.

87.

En de Dag, waarop de bazuin zal wordengeblazen, zullen zij (allen) die in de hemelen en ook zij die opaarde zijn, schrikken, behalve degenen die Allah wil (sparen). Enallen zullen nederig tot Hem komen.

88.

En gij ziet de bergen en gij denkt zeonbewegelijk terwijl zij als de wolken voorbijgaan. Dit is Allah’swerk Die alles volmaakt heeft geschapen. Voorwaar, Hij is goed op dehoogte van hetgeen gij doet.

89.

Wie een goede daad doet, zal een beterebeloning hebben dan deze en zij zullen op die Dag veilig zijn voorschrik.

90.

Maar zij die een slechte daad begaan, zullenop hun aangezicht in het Vuur worden nedergeworpen. “Gij wordtslechts beloond voor hetgeen gij hebt gedaan.”

91.

Zeg: “Het is mij geboden alleen de Heer dezerstad die Hij heilig heeft verklaard te aanbidden, en aan Hem behorenalle dingen, en het is mij geboden tot de Moslims te behoren

92.

En de Koran te verkondigen.” Wie daaromleiding volgt, volgt haar ten eigen bate. En zeg tegen hem diedwaalt: “Ik ben slechts een waarschuwer.”

93.

En zeg: “Alle eer behoort aan Allah, Hij zalu Zijn tekenen tonen en gij zult ze kennen.” En uw Heer is nietonachtzaam omtrent hetgeen gij doet.