20. Taa Haa

1.

Taa Haa.

2.

Wij hebben u de Koran niet geopenbaard opdatgij (er door) ongelukkig zoudt worden.

3.

Doch als een vermaning voor hem die (God)vreest.

4.

Een openbaring van Hem, Die de aarde en deverheven hemelen heeft geschapen.

5.

De Barmhartige, Die Zich nederzette op deTroon.

6.

Hem behoort al hetgeen in de hemelen en opaarde is, eveneens hetgeen er tussen ligt en hetgeen zich onder degrond bevindt.

7.

Of gij het woord luide verkondigt (offluistert), Hij kent het geheime en verborgene.

8.

Allah, – er is geen God dan Hij. Hij heeft deschoonste eigenschappen.

9.

Hebt gij de geschiedenis van Mozes gehoord?

10.

Toen hij een vuur zag, zeide hij tot dezijnen: “Blijft hier, ik bespeur een vuur; misschien zal ik udaarvan een vuurbrand kunnen brengen of door het vuur de wegvinden.”

11.

En toen hij het (vuur) naderde werd hijaangeroepen: “O Mozes”.

12.

“Voorwaar, Ik ben uw Heer, ontdoe u van uwschoeisel; want gij zijt in de heilige vallei van Towa.”

13.

“Ik heb u uitverkoren; luister dus naarhetgeen wordt geopenbaard.”

14.

“Voorwaar, Ik ben Allah; er is geen Godbehalve Ik, aanbid Mij derhalve en verricht het gebed tot Mijngedachtenis.”

15.

“Zie, het Uur komt. Ik zal het onthullenopdat elke ziel de beloning zal ontvangen waarnaar zij streeft.”

16.

“Laat degene die er niet in gelooft en zijneigen neigingen volgt, u er niet van afwenden; anders zoudt gijverloren gaan.”

17.

“En wat hebt gij in uw rechter hand, OMozes?”

18.

Hij antwoordde: “Dit is mijn staf waarop ikleun, en waarmee ik bladeren afsla voor mijn kudde; ik gebruik hemook voor andere doeleinden.”

19.

Hij zeide: “Werp hem neer o Mozes.”

20.

Dus wierp hij hem neer, en zie, het was eenkronkelende slang.

21.

God zeide: “Raap hem op en vrees niet. Wijzullen hem in zijn vroegere staat herstellen.”

22.

“En leg uw hand onder uw arm, zij zal witworden zonder ziekte. Nog een teken (is dit)!”

23.

“Opdat Wij u Onze grotere tekenen mogentonen.”

24.

“Ga naar Pharao; hij heeft inderdaad deperken overschreden.”

25.

Hij zeide: “Mijn Heer, verruim mijn borst,”

26.

“En maak mij mijn taak lichter,”

27.

“En ontdoe de knoop in mijn tong,”

28.

“Opdat zij (de mensen) mijn woorden mogenverstaan,”

29.

“Geef mij een helper uit mijn familie,”

30.

“A�ron, mijn broeder;”

31.

“Vergroot mijn kracht door hem,”

32.

“En laat hem mijn arbeid delen,”

33.

“Opdat wij U veel mogen verheerlijken,”

34.

“En U zeer indachtig mogen zijn.”

35.

“Voorzeker Gij doorziet ons.”

36.

God zeide: “Uw verzoek is ingewilligd, oMozes.”

37.

“En bij een andere gelegenheid bewezen Wij uook een gunst.”

38.

“Toen Wij uw moeder openbaarden:”

39.

“‘Plaats hem in het kistje en werp dit in derivier, dan zal de rivier het op de oever werpen, zodat een vijandvan Mij en van hem, hem zal opnemen’. En Ik omhulde u met Mijnliefde; opdat gij zoudt worden grootgebracht voor Mijn oog.”

40.

“Toen uw zuster voorbijkwam en zeide: ‘Zal iku iemand noemen die hem zal verzorgen?’ Aldus schonken Wij u terugaan uw moeder opdat haar oog zou worden verfrist en zij niet zoutreuren. En gij dooddet een man, doch Wij verlosten u van smart. EnWij beproefden u op verschillende manieren. En gij vertoefdet jarente midden van het volk van Midian. Dan zijt gij, o Mozes, herwaartsgekomen zoals besloten was.”

41.

“En Ik heb u uitverkoren voor Mijzelf.”

42.

“Gaat, gij en uw broeder, met Mijn tekenen,en verwaarloost niet Mijner indachtig te zijn.”

43.

“Gaat gij beiden tot Pharao, want hij is alleperken te buiten gegaan.”

44.

Doch spreekt tot hem op welwillende wijze,opdat hij er lering uit moge trekken, of vrezen.”

45.

Zij antwoordden: “Onze Heer, wij vrezen dathij tegenover ons gewelddadig zal zijn of opstandig zal worden.”

46.

Hij (Allah) zei: “Vreest niet, want Ik benmet u. Ik hoor en Ik zie.”

47.

“Gaat dus naar hem toe en zegt: ‘Wij zijn deboodschappers van uw Heer; laat derhalve de kinderen van Isra�l metons weggaan, en doe hun geen leed aan. Wij hebben u, voorwaar, eenteken gebracht van uw Heer; vrede rust op hem die de leidingvolgt;'”

48.

“‘Het is ons geopenbaard dat kastijding zalkomen over hem, die loochent en zich afwendt.'”

49.

Pharao zeide: “Wie is uw Heer, o Mozes?”

50.

Hij antwoordde: “Onze Heer is Hij, Die aanalles een eigen vorm gaf en het daarna leidde.”

51.

Hij (Pharao) zeide: “Hoe staat het metvroegere geslachten?”

52.

“De kennis daarvan is bij mijn Heer in eenBoek. Mijn Heer dwaalt, noch vergeet,” zeide Mozes.

53.

Hij is het Die u de aarde heeft gegeven toteen wieg en wegen voor u heeft doen ontstaan en Die regen doetnederdalen uit de hemel, waardoor Hij allerlei planten voortbrengt.

54.

(Zeggende): “eet hiervan en weidt uw vee.”Voorwaar, hierin liggen tekenen voor degenen die verstand bezitten.

55.

Uit de aarde hebben Wij u geschapen en daarinzullen Wij u doen terugkeren en daaruit zullen Wij u weer opwekken.”

56.

En Wij toonden (Pharao) Onze tekenen, dochhij loochende deze en weigerde deze (te geloven).

57.

Hij zeide: “Zijt gij tot mij gekomen, oMozes, om ons door uw toverkunst uit ons land te verdrijven?”

58.

“Voorzeker, wij zullen gelijkwaardigetoverkunst tegenover (de uwe) stellen; maak derhalve een afspraakmet ons die wij noch gij zullen verzuimen na te komen op een plaats(voor beiden) gelijk.”

59.

Hij zeide: “Uw afspraak zal plaats vinden opde dag van het feest en laat het volk bijeenkomen in de voormiddag.”

60.

Daarop trok Pharao zich terug en stelde zijnplan vast en kwam vervolgens (op de bijeenkomst).

61.

Mozes zeide tot hen: “Wee u; verzint geenleugen over Allah, anders zal Hij u door een kastijding verdelgen.Hij die een leugen verzint, slaagt nimmer.”

62.

Vervolgens redetwistten zij (detegenstanders) onder elkander over hun aangelegenheden en pleegdengeheim overleg.

63.

Zij zeiden: “Deze twee zijn zeker tovenaarsdie u met behulp van hun toverkunst uit uw land wensen te verdrijvenen uw schone kultuur te vernietigen.”

64.

“Beraamt derhalve uw plan en treedt daneensgezind naar voren. En voorwaar hij die op deze dag zegeviert,zal zeker slagen.”

65.

Zij zeiden: “O Mozes, werpt gij, of zullenwij de eersten zijn om te werpen?”

66.

Hij zeide: “Neen, werpt gij.” Dan ziet, hetscheen hem wegens hun toverkunst toe, dat hun koorden en staven zichvoortbewogen.

67.

En Mozes sloeg de angst om het hart.

68.

Wij zeiden: “Vrees niet, want gij zijt deoverwinnaar.”

69.

“Werp hetgeen in uw rechter hand is; het zalwat zij hebben voortgebracht verslinden, want hetgeen zij hebbengemaakt is slechts toverkunst. En een tovenaar slaagt nooit waar hijook moge komen.”

70.

En de tovenaars werden plat ter aardegeworpen, zich nederbuigend. Zij zeiden: “Wij geloven in de Heer vanA�ron en Mozes.”

71.

Pharao zeide tot hen: “Gelooft gij in Hem eerik u daartoe verlof geef? Hij moet uw meester zijn die u in detoverkunst heeft onderwezen. Daarom zal ik uw handen en voeten aande tegenovergestelde kant afhakken en ik zal u voorzeker aan destammen van palmbomen kruisigen; en gij zult met zekerheid weten wievan ons gestrenger en langduriger is in het straffen.”

72.

Zij zeiden: “In geen geval zullen wij uverkiezen boven de duidelijke tekenen die tot ons zijn gekomen, enboven Hem Die ons geschapen heeft. Doet derhalve wat gij wilt; gijkunt alleen over het leven dezer wereld beslissen.”

73.

“Voorzeker, wij hebben geloofd in onze Heeropdat Hij ons onze zonden en de tovenarij die gij ons hebt gedwongente bedrijven, moge vergeven. Allah is de Beste, de Bestendigste.”

74.

Voorwaar hij die tot zijn Heer komt alsschuldige, hem wacht de (straf der) hel: hij zal daarin sterven nochleven.

75.

Doch die als gelovigen tot Hem komen en goedewerken hebben verricht, zullen de hoogste graden der gelukzaligheidontvangen.

76.

Tuinen der eeuwigheid waar doorheen rivierenstromen en waarin zij voor eeuwig zullen vertoeven. En dat is debeloning dergenen die zich louteren.

77.

Wij openbaarden Mozes: “Voer Mijn dienarenweg in de nacht en baan voor hen een droge weg door de zee. Gijbehoeft niet te vrezen, dat gij zult worden ingehaald, noch zult gijangstig zijn.”

78.

Alsdan achtervolgde hen Pharao met zijn legeren toen overspoelde de zee hen allen.

79.

En Pharao voerde zijn volk op een dwaalspoor,hij leidde hen niet op de rechte weg.

80.

“O kinderen van Isra�l, Wij bevrijdden u vanuw vijand en Wij gingen met u een verbond aan, aan de rechter zijdevan de Berg (Sina�) en zonden manna en kwartels op u neder.”

81.

“Eet van de goede dingen die Wij u hebbenverschaft en overtreedt niet hier in, anders zal Mijn toorn op unederdalen en degene op wie Mijn toorn nederdaalt gaat ten onder.”

82.

“Maar voorzeker, Ik ben Vergevensgezindjegens hem die berouw heeft en gelooft en het goede doet en hetrichtsnoer volgt.”

83.

“En wat heeft u van uw volk haastig doenweggaan, o Mozes?”

84.

Hij zeide: “Zij volgen in mijn spoor, en ikheb mij tot U gehaast, Mijn Heer, opdat Gij welbehagen in mij moogthebben.”

85.

(Allah) zeide: “Wij hebben uw volk in uwafwezigheid beproefd en Saamiri heeft hen misleid.”

86.

Mozes keerde daarop verontwaardigd enbedroefd tot zijn volk terug. Hij zeide: “O mijn volk, heeft uw Heeru dan geen schone belofte gedaan? Kwam de vastgestelde tijd u dan telang voor, of verlangdet gij dat de toorn van uw Heer op u zounederdalen dat gij uw belofte aan mij hebt gebroken?”

87.

Zij antwoordden: “Wij hebben niet uit eigenbeweging onze belofte aan u gebroken, doch wij waren belast met eenlading sieraden van het volk, derhalve wierpen wij deze weg, en datheeft Saamiri voorgesteld.”

88.

Dan maakte deze voor het volk een kalf – eenbeeld, dat een loeiend geluid voortbracht. En men zeide: “Dit is uwGod en de God van Mozes,” doch hij is hem vergeten.

89.

Konden zij dan niet zien dat het (kalf) hungeen antwoord gaf en geen macht had om hun kwaad of goed te doen?

90.

En inderdaad had A�ron reeds tot hen gezegd:”O mijn volk, voorzeker gij zijt daarmee op de proef gesteld.Voorwaar uw Heer is de Barmhartige; volgt mij derhalve engehoorzaamt mijn bevel.”

91.

Zij antwoordden: “Wij zullen in geen gevalophouden het (kalf) te aanbidden voordat Mozes tot ons isteruggekeerd.”

92.

Hij (Mozes) zeide: “O A�ron, wat belette u,toen gij hen zaagt dwalen,”

93.

Mij te volgen? Hebt gij dan mijn gebodveronachtzaamd?”

94.

Hij antwoordde: “O zoon van mijn moeder,grijp mij niet bij mijn baard noch bij mijn hoofd.” Ik was beduchtdat gij zoudt zeggen: ‘Gij hebt een scheuring teweeg gebracht onderde kinderen van Isra�l en hebt niet op mijn woord gewacht.'”

95.

Hij (Mozes) zeide: “En wat hebt gij tezeggen, o Saamiri?”

96.

Hij zeide: “Ik zag wat zij niet konden zien.Ik volgde de voetstappen van de boodschapper naar mijn bestevermogen, doch dat heb ik thans opgegeven. Aldus heeft. mijn zielhet voor mij vergemakkelijkt.”

97.

Mozes zeide: “Ga dan heen, gedurende heel uwleven zult gij zeggen: ‘Raak mij niet aan,’ en bovendien is er vooru een straf (bereid) waaraan gij niet zult ontkomen. Aanschouw thansuw god waarvan gij een toegewijd aanbidder zijt geworden. Wij zullenhem verbranden en daarna in zee strooien.”

98.

Uw God is slechts Allah, naast Wie er geenGod is. Hij omvat alle dingen in Zijn kennis.

99.

Zo vermeldden Wij u (Mohammed) de tijdingenvan het voorafgaande, waarin Wij u een vermaning Onzerzijds hebbengegeven.

100.

Wie zich er van zal afwenden zal op de Dagder Opstanding de last hiervan dragen.

101.

Daaronder zullen zij blijven en deze last zalvoor hen op de Dag der Herrijzenis ondraaglijk worden.

102.

De Dag waarop de bazuin zal worden geblazenzullen Wij de zondigen bijeenverzamelen en hun ogen zullen zonderlicht zijn.

103.

Zij zullen met elkander op zachte toonspreken en zeggen: “Gij zijt slechts tien (dagen) gebleven.”

104.

Wij weten wat zij zullen zeggen wanneer debeste hunner beweert: “Gij zijt slechts ��n dag gebleven.”

105.

Zij (de ongelovigen) vragen u betreffende debergen. Zeg: “Mijn Heer zal ze verpulveren.”

106.

“En Hij zal haar (de aarde) als een legevlakte laten.”

107.

“Waarop gij generlei inzinking of verhogingzult zien.”

108.

Op die Dag zullen zij de oproeper volgen, dierecht op zijn doel afgaat; alle stemmen zullen voor de Barmhartigeworden verzacht en gij zult een gedempt geluid gefluistere horen.

109.

Op die Dag zal voorspraak niet van nut zijnbehalve van hem aan wie de Barrnhartige verlof geeft en wiens woordHem welgevallig is.

110.

Hij weet al hetgeen v��r hen en al hetgeenachter hen is, maar zij kunnen het met hun kennis niet omvatten.

111.

Alle gezichten zullen zich verootmoedigen integenwoordigheid van de Levende, de Uitzichzelf – Bestaande.Voorzeker, hij die ongerechtigheid begaat zal verloren gaan.

112.

Maar hij die goede werken verricht en gelovigis, behoeft geen ongerechtigheid of verlies te vrezen.

113.

Aldus hebben Wij het (Boek) als eenduidelijke Koran nedergezonden en Wij hebben daarin duidelijkwaarschuwingen herhaaldelijk uiteengezet, opdat men (God) mogevrezen en opdat het hen tot nadenken moge brengen.

114.

Verheven zij Allah, de Ware Koning. En haastu niet met de Koran eer de openbaring er van aan u voltooid is enzeg: “O mijn Heer, doe mij toenemen in kennis.”

115.

En waarlijk wij gaven voorheen Adam eenbevel, doch hij vergat het en Wij vonden in hem geen voornemendaartoe.

116.

En toen Wij tot de engelen zeiden: “BewijstAdam eer,” bewezen zij allen eer, doch niet Iblies. Hij weigerde.

117.

Daarom zeiden Wij: “O Adam, deze is voor u enuw vrouw een vijand; laat hij u derhalve niet uit de tuinverdrijven, anders zult gij ongelukkig worden.”

118.

“(Daarin is voorraad voor u) opdat gij erniet zult hongeren noch naakt zult zijn.”

119.

“En dat gij er geen dorst zult lijden nochzult blootgesteld zijn aan de hitte van de zon.”

120.

Doch Satan fluisterde hem kwaad in, hijzeide: “O Adam, zal ik u voeren tot de Boom der Eeuwigheid, en eenkoninkrijk dat nimmer zal vergaan?”

121.

Zo aten beiden er van, waardoor hun schaamtehun duidelijk werd en zij zich begonnen te bekleden met bladeren uitde tuin. En Adam was ongehoorzaam aan het gebod van zijn Heer,derhalve leed hij.

122.

Alsdan verkoos zijn Heer hem, vergaf hem enleidde hem.

123.

Hij (God) zeide: “Gaat allen tezamen hiervandaan, want gij zult elkander tot vijanden zijn. En indien erleiding van Mij tot u komt dan zal een ieder die Mijn leiding volgt,noch dwalen noch ongelukkig zijn.”

124.

Doch degene die zich van Mijn gedachtenis zalafwenden, zal in benarde omstandigheden leven en op de Dag derOpstanding zullen Wij hem blind doen opstaan.”

125.

Hij zal zeggen: “Mijn Heer waarom hebt Gijmij blind doen opstaan, terwijl ik kon zien?”

126.

God zal zeggen: “Aldus kwamen Onze tekenentot u en gij hebt er geen acht op geslagen en insgelijks zal op dezeDag op u geen acht worden geslagen.”

127.

Op deze wijze vergelden Wij hem diebuitensporig is en niet gelooft in de tekenen van zijn Heer; en destraf van het Hiernamaals is zeker gestrenger en langer van duur.

128.

Is het hun (bewoners van Mekka) dan nietduidelijk hoevele geslachten Wij v��r hen hebben verdelgd, in wierwoonplaatsen zij wandelen? Voorwaar, daarin liggen tekenen voordegenen die met rede zijn begaafd.

129.

En ware het niet om een woord dat reeds vanuw Heer was uitgegaan over een vastgestelde termijn, dan zou destraf al gekomen zijn.

130.

Verdraag (Mohammed) lijdzaam hetgeen zijzeggen en verheerlijk uw Heer met de lof die Hem toekomt voor hetopgaan der zon en voor haar ondergang en verheerlijk Hem in de urenvan de nacht en op de gedeelten van de dag, opdat gij gelukkig moogtzijn.

131.

En wend uw ogen niet naar hetgeen Wij hebbentoebedeeld van de heerlijkheid dezer wereld aan verschillendenhunner, om hen daardoor te beproeven. De voorziening van uw Heer isbeter en van langer duur.

132.

En spoor uw volk aan tot gebed en wees daarinvolhardend. Wij vragen geen levensonderhoud van u, Wij onderhoudenu. En het einde is voor de godvruchtigen.

133.

En zij (de ongelovigen) zeggen: “Waarombrengt hij ons geen teken van zijn Heer?” Is er dan geen duidelijkteken tot hen gekomen in hetgeen in de vroegere geschriften staat?

134.

En indien Wij hen voor zijn (van de profeet)komst met een straf hadden verdelgd, zouden zij ongetwijfeld hebbengezegd: “Onze Heer, waarom hebt Gij ons geen boodschapper gezonden,dan hadden wij Uw geboden kunnen volgen eer wij vernederd en onteerdwerden?”

135.

Zeg: “Een ieder wacht; wacht gij derhalve ooken weldra zult gij te weten komen wie de mensen van het rechte padzijn en wie de rechte weg volgen.”