1.

Bij de rossen die snel en snuivend ademen,

2.

Die vonken uit de hoeven slaan,

3.

En bij de dageraad plotseling een aan valdoen.

4.

Daarbij stof opwerpen

5.

En zo door het midden der vijandelijkemenigte zich een weg banen.

6.

Voorwaar, de mens is ondankbaar jegens zijnHeer;

7.

En waarlijk, hij is daar zelf getuige van.

8.

En voorzeker, hij heeft een hevige begeertenaar rijkdommen.

9.

Weet zo iemand dan niet, dat hetgeen in degraven is weder zal worden opgewekt?

10.

En dat het innerlijk zal worden bekendgemaakt?

11.

Dat hun Heer hen op die Dag volkomen kent?